
Hier ben ik
Hier ben ik
Jonas Mekas’ Self Portrait (1980)
“We’re running?” vraagt Mekas de cameraman. “We’re running!” antwoordt die. Mekas stelt de vraag nogmaals, alsof hij niet helemaal zeker is. Dan haalt hij een uurwerk tevoorschijn. “It’s a quarter to two, Saint Paul time. We should be finished by five minutes after two.” Zo begint Jonas Mekas’ Self Portrait 1980. Ondanks de titel filmt Mekas niet zelf. Hij richt zich tot een cameraman. Mekas staat in een tuin voor een huisje van vrienden in Saint Paul, Minnesota, en drinkt een blikje bier.
Een plan voor dit zelfportret lijkt te ontbreken. Net als de kijker weet Mekas enkel dat hij nu twintig minuten te vullen heeft. De camera zal onafgebroken blijven draaien tot de tijd om is. Mekas begint voorzichtig. Hij zegt zijn naam en waar hij zich precies bevindt. Dan volgen bespiegelingen over zijn werk. Zijn autobiografische cinema wordt ook wel omschreven als “film diaries”, vertelt hij. Elke dag filmt hij kleine “notities” die hij dan aaneenrijgt tot een film. Kleine stukjes fictie die weliswaar essentieel blijken voor zijn eigen leven, net omdat hij ze filmt en wil filmen.
“I’m being taped, I’m not being filmed actually,” zegt Mekas dan. In tegenstelling tot zijn eerdere werk tot dat moment, wordt dit beeld niet analoog maar digitaal op video gedraaid. Een medium dat hij niet minder waardevol acht dan film, maar beschouwt als een ander instrument met geheel eigen mogelijkheden én inhouden. “Cinema is constantly expanding, into new forms.”
Uiteindelijk maakt het minder uit wat Mekas ons vertelt. Hoewel hij in Self Portrait de camera niet zelf hanteert, laat hij ons met deze korte oefening toch iets wezenlijks zien over digitale video als kunstvorm. Onderzoekend maar standvastig plaatst hij zich voor de camera, alsof hij vooral wil begrijpen wat die nieuwe camera kan doen, wat er precies gebeurt op het moment dat ze begint op te nemen. Anders dan een filmcamera draait een digitale camera ook niet; ze is een machine die “aanstaat”. Dat verschil creëert een zekere lichtheid, een ijle textuur die ook het onderwerp lijkt te bepalen. Mekas lijkt tijd te veel te hebben, alsof hij gevangen zit in een eindeloos nu, zonder begin en einde. Hij draalt. “So here I am… and it’s but 90 degrees, and we are in Saint-Paul and I’m standing here… So where are we? It’s about three minutes after two.” Er is wel degelijk een afbakening – een tape van 20 minuten — maar die behoort tot een andere orde dan bij film waar je de meters (én het geld) hoort lopen en er een direct, fysiek contact met de tijd is.
Het is die inherente tijdelijkheid van het digitale die zich meester maakt van Mekas en ook een onmiskenbare kwetsbaarheid met zich meebrengt. In tegenstelling tot de gestage analoge cinema, lijkt tijd in het digitale domein voortdurend stil te staan of zich uit te rekken. Tijd schrijdt niet voort, maar stapelt zich diffuus en ongrijpbaar op. Juist door het ontbreken van een fysieke component moet de tijd voortdurend worden herbevestigd en herhaald.
In zijn latere werk zou Mekas de digitale cinema volmondig omarmen. “Onzichtbare technologie”, noemde hij het in 2015: het resultaat is zichtbaar, maar de machinerie zelf niet. “It’s like watching a spirit – there are results, but you don’t see how they got there.” Het is precies dat spookachtige karakter dat in Mekas’ zelfportret gestalte krijgt. Als digitale verschijning maakt hij tastbaar hoe hij telkens weer in beeld moet treden om niet te verdwijnen, om te kunnen blijven bestaan. Alsof hij zichzelf ervaart als een geest: “Hier ben ik. Hier ben ik. Hier ben ik. Hier ben ik. Hier ben ik…” Tot de tijd op is.