“Film moet een kunst blijven, geen consumptiemiddel”

© Meltse Van Coillie
© Meltse Van Coillie
12.05.2019

“Film moet een kunst blijven, geen consumptiemiddel”

Meltse Van Coillie over elephantfish

Een groot cargoschip drijft eenzaam rond op de onmeetbare oceaan: KASK-alumnus Meltse Van Coillie koos geen vanzelfsprekend decor voor haar eigenzinnig eindwerk. Gelukkig kon het eindresultaat de Wildcardjury bekoren en kreeg Van Coillie vorig jaar €25 000 voor een nieuw project. Een gesprek over haar hybride film elephantfish, een van de strafste eindwerken van 2018.

Meltse Van Coillie: Ik heb héél lang getwijfeld in welke categorie ik wilde indienen, want mijn film kan zowel als fictie als documentaire gezien worden. Maar ik wist ook dat er sowieso minder mensen indienden voor Filmlab. Toch had ik niets verwacht: ik was jarig op de dag dat de Wildcards werden uitgereikt en ik had aanvankelijk andere plannen die avond. Ik ben blij dat ik die heb mogen afzeggen om de prijs in ontvangst te nemen.

Michiel Philippaerts: Dat betekent wel dat je met jouw Wildcard opnieuw iets… experimenteel moet maken?

Ik weet zelf niet heel goed wat er bedoeld wordt met ‘experimenteel’. Ik denk wel dat ik opnieuw op dezelfde manier te werk zal gaan, waardoor het misschien vanzelf ‘experimenteel’ wordt. Wat wel opvalt is dat festivals die de film selecteren hem steeds in hun experimentele secties plaatsen, dus moet ik ervan uitgaan dat ik inderdaad een experimentele film gemaakt heb. Het is allemaal zo flou. Zelf zou ik de film als fictie zien, eerder dan docu.

Toch heb je ook even getwijfeld om de film als documentaire in te dienen voor de Wildcards?

Dat komt door de werkwijze. (lacht) Het zit zo: ik had een thema. Ik wilde namelijk iets doen op een boot, iets over isolatie en het contrast tussen de weidse vrijheid van de oceaan en claustrofobie. Ik ben dus met enkele boten mee gaan varen tot ik een boot vond waarop ik mocht filmen – en waar het klikte met de bemanning. Alvorens te filmen ben ik nog vaak met hen mee gevaren, puur om te observeren. Op basis van die observaties ben ik begonnen met het ensceneren. Maar maakt dat het docu? Geen idee, ik weet dat veel fictieregisseurs zo te werk gaan en dat er in fictie meer en meer gekozen wordt voor non-acteurs. De grens wordt steeds vager – en dat vind ik een goede zaak.

 

© elephantfish (Meltse Van Coillie, 2018)
© elephantfish (Meltse Van Coillie, 2018)

 

Jij en Harm Dens (de cameraman) zaten in totaal een maand op de boot, als tweemanscrew. Op welke manier werkten jullie samen met de bemanning?

Ik kende de kapitein en de Filipijnen. Met hen had ik op voorhand al enkele gesprekken gevoerd, waarin we het hadden over de mogelijkheden aan boord. Wat voelde er geloofwaardig aan voor hen? Op basis daarvan kon ik een scenario opstellen dat ik met hen heb doorgenomen. Vaak waren die scènes gebaseerd op mijn observaties: ik heb jullie vorige week dit zien doen, zouden jullie het zien zitten om dit voor de camera nog eens over te doen? Zoiets. Al waren ze wel zeer nieuwsgierig naar de manier waarop ze in beeld kwamen, maar dat is begrijpelijk.

Kwamen ze ooit zelf met ideeën?

Af en toe. De machinist stelde bijvoorbeeld voor om de machinekamer vol rook te zetten. Dan konden ze er ook meteen een brandoefening voor de Filippijnen aan koppelen.

Ze hebben dus met veel enthousiasme meegewerkt.

Ja, al denk ik dat ze ons op het einde echt beu waren. (lacht) Vooral als we hen voor de vierde keer moesten vragen om een shot opnieuw op te nemen, omdat de eerste pogingen mislukt waren. Dat is de evidente moeilijkheid bij non-acteurs.

“De grens tussen documentaire en fictie wordt steeds vager. Dat vind ik een goede zaak.”

Vooral als in je film elk shot zo mooi uitgekiend is.

Absoluut. We filmden dan ook maximum twee à drie shots per dag. Harm oefende de hele voormiddag met de camera, terwijl ik de tijd nam om de bemanningsleden uit te leggen wat we precies zouden filmen. Ik gaf hen dan instructies: tel tot tien voor je die deur binnenkomt, etc. Als eenmaal alles was voorbereid werd er gefilmd. Meestal was dat tijdens de koffiepauze, want vaak hadden ze maar een kwartiertje.

Het geluid werd allemaal nagesynchroniseerd. Kwam die keuze voort uit praktische of esthetische overwegingen?

Nasynchroniseren was een must, gezien geluid opnemen aan boord onmogelijk was door de constante aanwezigheid van het gebrom van de motoren. Zelfs al hadden we het geprobeerd, de film had zeer claustrofobisch aangevoeld en dat was uiteraard niet de bedoeling. Ik heb het geluk gehad dat ik met zeer getalenteerde mensen heb kunnen samenwerken voor het geluid, zoals geluidskunstenaar Jurgen De Blonde, die zeer veel geluidsmateriaal van op een boot had. Vervolgens heb ik een Franse foley artist ingeschakeld: Julien Naudin. Met hem hebben we op een dag alles op kunnen nemen – een zalige samenwerking. Julien is bovendien de zoon van de foley artist van Jacques Tati, dus we kregen er gratis een heleboel toffe verhalen over één van mijn favoriete regisseurs bij.

En de aanstekelijke lachbui van de twee Filipijnse matrozen? Was het niet bijzonder moeilijk om die te recreëren?

Voor de Filipijnse dialogen heb ik na enkele problemen moeten beslissen om op zoek te gaan naar Filipijnen in België. Gelukkig heb ik via Facebook snel mensen kunnen vinden en uiteindelijk hebben we op twee uurtjes in de studio alle dialogen op kunnen nemen. Maar ik maakte me enorm zorgen om die kietelscène, want we moesten uiteraard álle geluiden opnemen. Zij zeiden echter: in jullie cultuur is er weinig aanraking, maar bij ons is dat de normaalste zaak. Dus ze vonden het helemaal niet ongemakkelijk; ze hebben zeker een kwartier in de studio staan lachen.

De film begint met een prachtige droom. Van waar kwam dat verhaal?

Die stond oorspronkelijk in mijn scenario, maar eenmaal aangekomen op de boot kon ik zeer goed over spiritualiteit praten met de Filippijnen. Ze vertelden me bovendien vaak over hun eigen dromen: dat waren prachtige, poëtische verhalen. Daardoor heb ik even gespeeld met het idee om één van hun dromen te gebruiken in de film. Gezien mijn documentaire achtergrond leek me dat het meest gepast, het meest authentiek. Maar tijdens de montage heb ik een week lang een externe monteur erbij gehaald: Febe Simoens. Dat is enorm waardevol gebleken, want zij heeft me op het hart gedrukt dat ik de originele droom uit mijn scenario zéker in mijn film moest steken. In retrospect heeft ze gelijk gehad.

De droom fungeert nu een beetje als sleutel die je nodig hebt om de film te ontcijferen.

Klopt. In die droom heb ik alle kwesties verweven waarvan ik wou dat mensen ze konden lezen in de film. Maar ik heb er lang over getwijfeld: ligt het er niet te dik op? Uiteindelijk is er echter zoveel weggevallen uit de film, waardoor de droom terug plaats kreeg en kon ademen. Ook merkte ik na enkele testscreenings dat de film zonder droomscène niet goed werkte. Het is namelijk belangrijk dat je als kijker dit denkkader meekrijgt in het begin.

 

© Meltse Van Coillie
© Meltse Van Coillie

 

Is dat droomaspect iets dat je verder wilt onderzoeken in een volgende film?

Ja, zeer graag. Het thema van dromen heeft me altijd aangetrokken; zelfs mijn eindwerk in het middelbaar ging daarover. Hoewel ik zelf geen superzweverig persoon ben… Maar ik vond het zó fijn om voor deze film met de Filipijnse matrozen over hun spiritualiteit te praten. De verhalen waarin hun geest uit hun lichaam treedt: prachtig.

De manier waarop je het thema behandelt doet bij momenten vaag denken aan een regisseur als Apichatpong Weerasethakul.

Dat kan zeker kloppen. Mijn afstudeerthesis aan KASK ging dan ook over zijn werk. Voor mij is hij zonder enige twijfel een van de beste filmmakers van deze tijd.

Voor je opleiding film studeerde je af als communicatiewetenschapper en schreef je een andere thesis: ‘Filmmaken in Vlaanderen: Een afvalkoers’. Nu sta je zelf in het werkveld als ‘eigenzinnige filmer’. Hoe schat jij de toekomst in?

Ik voel dat de focus in Vlaanderen op dit moment ligt op het vinden van publiek, en dat is uiteraard terecht. Het maakt niet uit of dat publiek groot of klein is, maar je moet een publiek hebben. Iedere filmmaker wil dat zijn of haar werk gezien wordt. Maar toch vind ik het moeilijk me ertoe te verhouden, omdat ik niet van mening ben dat filmmakers de vraag van een publiek moeten gaan beantwoorden. Dan krijg je namelijk een situatie van vraag en aanbod, terwijl ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat filmmaken een kunst moet blijven, in tegenstelling tot een consumptiemiddel.

Europese, gesubsidieerde film zou een tegengif moeten zijn voor het soort film dat enkel aan de verwachtingen van een publiek probeert te voldoen. Hoe zorg je ervoor dat je een publiek geïnteresseerd krijgt in dit soort eigenzinnige films? Is dat niet de echte vraag die we moeten stellen? Gesubsidieerde film zou net de kans moeten krijgen om aan de dwang van de vrije markt te ontsnappen. Iedereen heeft nu zo snel toegang tot mainstream content via platformen zoals Netflix en de cinema’s worden overladen met sequels en prequels, maar krijg je zo niet constant hetzelfde herkauwde verhaaltje voorgeschoteld? Ik geloof niet dat alle mensen dat willen. Ik geloof dat de cinemabezoeker gerust méér wil én aankan.