Cinema-explosies op witte muren
Filmkunst barst uit zijn voegen bij Eye tentoonstelling Underground American Avant-Garde Film in the 1960s
In een groots opgezette tentoonstelling brengt het Amsterdamse filminstituut Eye de iconen van de Amerikaanse undergroundfilm uit de jaren zestig onder één dak samen. De avant-gardistische vormexperimenten van pioniers als Jonas Mekas, Maya Deren en Stan Brakhage staan hier naast vooruitstrevend werk van bijvoorbeeld Bruce Conner, Yayoi Kusama, Yoko Ono en Andy Warhol. Hun films lenen zich bij uitstek voor een museale context, want deze makers gooiden de conventionele noties van cinema overboord. Ze verruilden de lineaire narratieve ervaringen van de traditionele film voor haptische filmkunst, die op een meer zintuiglijk niveau opereert. Schilderachtig, textureel gelaagd, hypnotiserend of juist stomvervelend: dit soort film dwingt eigen regels af, zet aan tot andere kijkervaringen, en rekt de noties van wat cinema is zo ver mogelijk op. Blijft die vooruitstrevende filmkunst van die tijd nu nog overeind bij een overzichtstentoonstelling? Of is dit prestigieuze filmmuseum juist te rigide voor deze rebelse experimenten die het liefst uit alle kaders willen exploderen?
Zodra ik de tentoonstelling inloop, word ik verwelkomd door de korrelige dansers van Maya Derens Ensemble for Somnambulists (1951). In negatief zwart-wit zweven de spookachtige gedaantes langs het scherm. Ik zou wel langer willen blijven kijken naar deze nachtmerrieachtige verschijningen, maar mijn aandacht wordt ook elders gewenst. In mijn perifere zicht pik ik al flarden mee van de macabere schoonheid van Stan Brakhage’s Mothlight (1963) en zie ik Yoko Ono’s close-ups van blote billen in Film no. 4 (1966-1967). Ondertussen hoor ik het geluidsspoor van Jonas Mekas’ Walden (1968) stoeien met de ratelende diaprojectors van Stan VanDerBeeks multimediale installatie Movie Mural (1965-1968). De kakafonie van beeld en geluid binnen deze tentoonstellingsruimte probeert me eigenlijk overal tegelijk naartoe te lokken. En daardoor voelt het ook alsof ik nergens echt bij stil hoef te staan.
Ik moet bekennen: dit is mijn derde keer hier. En ik begin me in deze tempel voor de avant-garde film een beetje té comfortabel te voelen. Alsof de projecties op de netjes geverfde muren van Eye’s witte kubus de radicale angel uit deze werken haalt. Manny Farber, die schreef over het spanningsveld tussen de prestigieuze maar ook pretentieuze White Elephant Art en de avant-gardistische Termite Art die bijna letterlijk diens weg beet door de “muren van specificering”, zou de werken van filmpioniers als Brakhage, Mekas en Menke ongetwijfeld niet in de eerste categorie plaatsen. En toch, in de huidige museale presentatie ontgaat de ironie me niet dat Eye, in een poging om deze makers te eren en te contextualiseren, ze ook in het pantheon van de witte kubus plaatst en hun radicale aura van ze afneemt. Met de groetjes van Walter Benjamin en zijn reflecties op de technische reproduceerbaarheid van de kunst.
Het is bijna jammer om langs de kleurrijke kerstcomposities van Marie Menkens Lights (1966) te lopen. Je krijgt het gevoel naar een platgeslagen werk te kijken. Misschien komt dat omdat het merendeel van deze titels ooit voor de filmzaal waren bedoeld. In die meer afgesloten setting word je tenminste gedwongen om mee te deinen met hun extreme versnelling of vertraging. Daar voel je het opzwepende momentum van de bewegende beelden of juist de tergende verveling van de verstilling. Tot stilstand gedwongen in je stoel, krijgt de grenzeloze mobiliteit van de vooruitstrevende cinema alleen maar meer momentum.
Wat bijna al deze experimentele films met elkaar delen is de rebelse neiging om het publiek te desoriënteren. Ik heb het geluk gehad om werken van Stan Brakhage, Paul Sharits, Tony Conrad, Michael Snow en Joyce Wieland op het grote scherm te zien, wat magische kijkervaringen waren die zich onmogelijk laten vertalen naar deze meer vrijblijvende museale context. De tentoonstelling van Eye voelt in die zin meer als een best of-compilatie of een instapcursus avant-gardistische film. Daarna moet je eigenlijk nog het echte werk in de zaal opzoeken — wat Eye overigens ook aanbood in een prachtig filmprogramma vol avontuurlijke keuzes, samengesteld door curators Anna Abrahams en Julian Ross.
Er zijn hooguit een paar titels die wél baat hebben bij Eye’s museale inrichting. Zo is Stan VanDerBeeks Movie Mural voor het eerst in Nederland te zien. Dat blijkt een aanwinst. De 11-kanaals installatie biedt een ruimtelijke ervaring die echt tot leven komt en op alle zintuigen inspeelt. VanDerBeeks explosie aan geprojecteerde dia’s, bewegend beeld en verschuivend licht benadert een visuele overprikkeling die de duizelingwekkende totaalbeleving van de internetcultuur lijkt te anticiperen. Bovendien vermengt de warmte die uit de ratelende projectors blaast zich ook nog eens met de visuele overdaad van VanDerBeeks installatie. Het effect is dat Movie Mural een ervaring voor het hele lichaam is. Eindelijk voelt het alsof je je hier van top tot teen kan onderdompelen in de creatieve vijver van de avant-garde.
Nog spannender en intenser is één van de meer afgesloten ruimtes, waar twee werken van Bruce Conner vertoond worden. REPORT (1963-1967) verbeeldt Amerika’s paniek na de moord op president John F. Kennedy in 1963. Conner filmde de angstige televisie-uitzendingen en construeerde een waanzinnige beeldenstroom die de ijlende toestand van het land weerspiegelt. In dit privévertrek hakt zo’n intense film ook echt op je in.
Dat is al helemaal het geval bij LOOKING FOR MUSHROOMS (1959–67/1996), het meest doordringende werk van deze tentoonstelling. Conners eerste kleurenfilm is een verzameling beelden van ritjes door zijn nieuwe thuisland Mexico, waarin de filmkunstenaar de ongerepte natuur afstruint op zoek naar paddenstoelen met psychedelische effecten. Ooit begeleidde The Beatles de soundtrack van deze film met hun psychedelische pop-opus Tomorrow Never Knows. Eye presenteert een veel sterkere versie uit 1996, waar elk hallucinant beeld telkens vijf maal herhaald wordt, wat een stroperig, droomachtig effect oplevert. Terry Riley’s even prachtige als angstaanjagende Poppy Nogood dondert nu over de speakers van de filminstallatie. LOOKING FOR MUSHROOMS schept een filmisch universum dat leeft en ademt. Hier is een werk waar je je in kan verliezen, een film om terug voor naar Eye te komen, een kijkervaring om te koesteren. Het is de film die aantoont wat de echte waarde van deze tentoonstelling is, ook al komen niet alle films in deze institutionele context even goed uit de verf.
De tentoonstelling Underground American Avant-Garde Film in the 1960s loopt nog tot 5 januari 2025 in het Eye Filmmuseum te Amsterdam.